|
Nabij het ziekenhuis van Liverpool |
We schrijven zomer
1971. Studie afgerond en al even als stuurman op de zeesleepvaart. We waren met
zes zeeslepers een boorplatform op z’n plaats aan het zetten in de Ierse Zee.
Zoals de foto al laat
zien heb ik een ongeluk gehad met een
niet al te leuke afloop. Een splinternieuwe sleepkabel die brak.
Je wordt, samen met
de bootsman die zijn beide onderarmen verloor, in een helikopter gehesen. De kok was mij nog even behulpzaam door
mijn afgerukte onderbeen in een schoon laken te wikkelen, zodat ik deze bij
aankomst in een ziekenhuis aan de arts kon geven met de vraag of het er weer
aan gezet kon worden. Later was het antwoord van de chirurg: “Nee, dat gooien
we weg.” De bootsman en ik hadden wel de primeur, we waren de eerste patiënten
die per helikopter naar het Clatterbridge Hospital nabij Liverpool waren gekomen.
Het helikopterveld was pas een week oud. Zonder te wachten gingen we de
operatiekamer binnen. Gek dat ik nog weet dat het kwart over twee was, de klok
hing boven de deur. Toen ik later die avond bijkwam, zag ik de bootsman naast
mij liggen. Tussen onze bedden zaten broeder John en zuster Mandy. Om onze bedden had men een gordijn getrokken en
ik kreeg een kop thee van John, nou die ging er wel in. Ik vroeg aan zuster Mandy
hoe het met de boots ging maar hij gaf zelf antwoord: “Stuur, ik zal nooit meer
een biertje vast kunnen houden en dan word je stil want ik had nog het gevoel dat
mijn onderbeen weer was teruggezet. Bij het bed verschonen zag ik dat dit niet
het geval was en ik zag ook dat wij op een zaal lagen met 28 man.
Door Ds Jan Sap van
de Hollandse gemeente in Liverpool werden wij in contact gebracht met twee
dames die beiden een winkel hadden. De ene (foto boven) in kinderkleding, de andere in
damesmode, beiden uit Heswall Hills. De
laatste heeft voor ons voor kleding en nachtgoed gezorgd, want na het ongeluk was
er geen tijd om wat uit onze hutten te halen.
De bootsman ging na
twee weken terug naar Schin op Geul en had het zeer moeilijk. Zelf ben ik daar
drie maanden gebleven, tot eind oktober. Ik had daar iemand leren kennen waarmee
ik in de weekenden een biertje ging drinken en Fish & chips met een steak
and kidney pie ging eten.
Doordeweeks
revalideren en ‘s avonds onder begeleiding naar de pub van het ziekenhuis als
er een nurse was die mij wilde meenemen. Deze bar was gescheiden, een voor
doktoren en staf (deze was duurder) en een voor keukenpersoneel en
verplegend personeel. Maar in beide waren chips and peanuts hetzelfde geprijsd.
Na drie maanden dus
terug naar Nederland waar november en december 1971 in het teken stonden van
bezoeken aan de VU in Amsterdam Buitenveldert om te revalideren en aan de firma
Franssen aan de Overtoom in Amsterdam voor een prothese. Mijn sinterklaascadeau
was een kunstbeen, de linker broekspijp was weer gevuld maar het liep nog voor
geen meter.
Dan maar de krukken er bij en op naar mijn stamcafé’s voor een
alcoholversnapering tegen sluitingstijd. Van de laatste liep ik zonder krukken naar
huis en de volgende morgen werd het uitstapje afgestraft met pijn in mijn hoofd
en het lopen ging weer niet. Dit werd me in januari en februari 1972 wel
bijgebracht door juffrouw Ogtrop van de
VU.
In maart kreeg ik mijn monsterboekje* (zeemansboek) terug, op iedere
bladzijde was in rood gestempeld “INVALID”.
Daar ging mijn toekomst, want ja, de zeeman moet gezond zijn van lijf
en ledematen volgens het Verdrag van Genève d.d. 25 oktober 1921 (Artikel 451b Wetboek van Koophandel).
Zelf kreeg ik de
Medisch Adviseur van de Scheepvaartinspectie niet op andere gedachten.
Ik
vertelde hem dat Peter Stuyvesant (1612-1672) zelfs met een houten poot de wereldzeeën bevaren
had. De mijne kreeg ik in 1973 en
die liep stukken beter op een slingerend en stampend schip dan een prothese.
Geen boot voor mij
dus met de Nederlandse vlag, dan maar onder een andere vlag, het werd de
sleepboot Piranha met Limasol op het achterschip, zij lag aan steiger 9 achter
het Centraal Station van Amsterdam. Met de hand geschreven stond op een stuk
karton van een lege bierdoos ‘Looking
for crew’. Ik ging maar eens vragen waar de reis naartoe ging en of er een kok
nodig was. Dat was niet het geval. De eigenaar vroeg welke ervaring ik had en
ik liet hem mijn afgestempelde monsterboekje zien. Op bladzijde 8 las hij welke
diploma’s ik had. In de Cypriotische scheepvaart kende men niet de wetten zoals
men die bij ons kent.
De eigenaar sprak me toe: “Kapitein, hier staat de
telefoon, als u er nog twee machinisten en een stuurman als bemanning bij
zoekt, dan kunt u volgende week na
geproviandeerd te zijn naar Port Gentil in Gabon (West Afrika). Meer bemanning
krijgt u niet, koken doet u maar met
elkaar, de voeding is voor mijn rekening. In Dakar - Senegal gaat u bunkeren en
bij provianderen.”
De sleep was een leeg werkponton voor de oliewinningen in de
golf van Guinea, dus geen moeilijke sleep. De terugreis een ponton met
boomstammen, Afrikaans hardhout voor de firma Fijnhout in Amsterdam.
Begin 1973 had
professor Dubbelman, hoofd revalidatie van de VU, kans gezien om de Medisch
Adviseur van de Scheepvaartinspectie op andere gedachten te brengen. En zo mocht
ik mij naar de Scheepvaartinspectie in Den Haag spoeden voor een nieuw geldig
monsterboekje dat men mij verstrekte met de mondelinge waarschuwing: “Ik wil u
niet op tankers en sleepboten gemonsterd zien staan.” Hiermee kon ik leven,
tankvaart heeft mij nooit aangetrokken en naast sleepboten waren er tal van
andere schepen onder Nederlandse vlag met een wereldwijd vaargebied.
Mooier kon
niet als 24-jarige met één poot.
* Monsterboekje:
Hierin staan gegevens als: diploma’s, burgerlijke staat van de houder,
aanmonstering en beëindiging van dienst aan boord, geneeskundige verklaring
ogen, oren, lichamelijk. Met natuurlijk een pasfoto en een afdruk van de rechterwijsvinger.
Hoe zou kapitein
“Goldfinger” dit gedaan hebben, hij was de vingers van zijn rechterhand kwijt.
Recht zo die gaat!
F.L.Woodleg